Afbeelding
profi-cafetaria-gemeentebeleid-horeca

Vakvereniging voor frituurspeciaalzaken vreest chaos en willekeur ProFri pleit voor duidelijk obesitasbeleid

Restaurant
ProFri, de vakvereniging voor frituurspeciaalzaken, vreest chaos en willekeur als gemeenten eigenhandig beleid gaan ontwikkelen om de openbare ruimte “gezonder” te maken. De vakvereniging vraagt om eenduidig landelijk beleid om obesitas aan te pakken. “De weg die we nu dreigen in te slaan, zal onherroepelijk leiden tot een wirwar aan lokale regeltjes en juridische procedures.”
De landelijke overheid heeft, via het Nationaal Preventieakkoord, het beleid om de openbare ruimte “minder dikmakend” te krijgen, neergelegd bij gemeenten. Volgens directeur Frans van Rooij is dit een onbegaanbare weg. “Ik zie het al voor mij. Raadsleden en wethouders die mooie sier willen maken door te kiezen voor een makkelijk beleid om snackbars en lunchrooms op bepaalde plekken te verbieden. Ondertussen kunnen supermarkten met hun grote aanbod gemaksvoedsel en steeds meer horeca-achtige voorzieningen rustig hun gang gaan.”
Gelijk speelveld in hele land Van Rooij vreest willekeur als gemeenten wettelijke mogelijkheden krijgen om eetzaken te weren om gezonde voeding te bevorderen. “Het wordt in ons land een lappendeken van lokale regeltjes. Wat ons betreft moet de landelijke overheid het heft in handen nemen. Níet de individuele verkopers moet je weren, maar het probleem bij de wortel aanpakken. Dit betekent: veel betere voorlichting over voeding en misschien wel suikerhoudende dranken en producten waarin suikers zitten verstopt extra belasten.”
Aandeel fastfood te verwaarlozen Van Rooij vervolgt: “Als je dat doet, krijg je tenminste in het hele land een gelijk speelveld. Bij het decentrale beleid dat nu wordt ingezet, loop je het risico van allerlei juridische kwesties over wat wel en niet mag in een gemeente.” Het steekt Van Rooij bovendien dat snackbars en fastfoodbedrijven vaak als boosdoener worden aangemerkt in discussies over obesitas. Van Rooij: “De werkelijkheid is dat hun aandeel in het totale aantal kilocalorieën in ons land zo klein is, dat het nauwelijks in percentages is uit te drukken. Eén, twee procent, dan houdt het echt op.”